Er was eens een klein, verlegen meisje met blauwe ogen en steile blonde haren in twee, springerige paardenstaartjes, aan weerszijden bijeen gebonden door een elastiekje met appelgroene balletjes eraan. Op haar kinderneusje een rond, zilverkleurig brilletje, om de wereld om haar heen helder te kunnen zien. Alles was goed zoals het was in haar zonnige leventje. Geluk had geen naam, het was er gewoon. Uitbundig was ze niet in het tonen van haar geluk, niet wetende dat het ook anders kon zijn in het leven.
Er bestond nauwelijks onderscheid tussen de dagen van de week. Op een woensdagmiddag deed zij een handstand achter in de tuin of zocht zij naar lieveheersbeestjes. Op een zondagmiddag, of misschien zelfs wel zomaar een doordeweekse dag, als zij alleen thuis was, ging zij in het grote huis op zoek naar moois, of wat mooi gemaakt kon worden. Zij knutselde van alles in elkaar, gemaakt van restjes stof of op de zolder gevonden stukjes hout. Of soms verloor ze zich in de plaatjes in dat grote mensenboek over flora en fauna, over de sterren en het heelal. Of ze bladerde in de atlas. Wat was de wereld mooi! Dromen had ze in overvloed. En idealen. Dat kleine meisje werd groot, tenminste, niet echt heel groot, maar de jaren gleden voorbij, onherroepelijk, zoals jaren gewoon zijn te doen. Nieuwsgierig als zij was, leerde het meisje wat er te leren viel en deed zij wat van haar verwacht werd. Zij deed haar best mee te doen en in het plaatje of hokje te passen, wat dat ook zijn mocht. Zij kleurde haar blonde haren donker of liet ze kort knippen; kocht een hip minirokje of maakte zelf iets wat niet te koop was. Hier en daar dwaalde zij wat af. Volwassen worden, heette dat. Zij zocht haar weg, ging nu eens linksaf, dan weer rechts en belandde soms ook waar zij eigenlijk helemaal niet wilde zijn. De vruchten die zij hiervan plukte, hadden hun zoetige smaak al na de eerste hap verloren. In plaats van een verbeterde versie van zichzelf te ontdekken, was het meisje bezig om iemand anders te worden. Maar die iemand paste haar niet en maakte haar tot een soort kopie. Terwijl zij van binnen echt wel wist dat er niets boven het origineel gaat. Alle pogingen tot aanpassen of opleuken ten spijt, bleef het meisje van binnen precies dezelfde. In niets, in helemaal niets anders dan toen, al die dagen, maanden, tientallen jaren geleden. De jaren hadden haar, soms met de nodige dwang, geleerd haar eigen tuintje met de juiste middelen te onderhouden, te weten aandacht en liefde. Na een paar flinke herfststormen kon zij er niet onderuit: de wereld is absoluut niet altijd mooi en iedere tuin, groot en klein, vraagt zorg op maat. Onkruid moet weg. Bloemen hebben ruimte nodig om tot bloei te kunnen komen. Bomen moeten gesnoeid. Een tuin is nooit af en zorg blijft gewenst, tijdens ieder jaargetijde en onder alle weersomstandigheden. De ene keer had het meisje een schoffel nodig, de andere keer een gieter of soms ook snoeischaar. Een zaag had zij nog maar zelden nodig. Dat was een kwestie van bijhouden, had zij gemerkt. Zo simpel, als je het eenmaal in de gaten hebt. Zij leerde dat er uiteindelijk niets was om na te streven of te veranderen, niets om te worden, het meisje was immers goed zoals ze was. Niets meer en niets minder. Geen verder en daar dan nog weer voorbij. Want wat dan? Er was geen achter de horizon en nergens was het gras groener dan het groen van die sprietjes in haar eigen vertrouwde tuintje thuis. Gewoon? Nee, gewoon was het nooit. Maar het was goed en het droeg de naam geluk.
2 Comments
Marjorie
22/4/2014 02:13:06 pm
Wat mooi Jessica en zooo herkenbaar!
Reply
Jes
22/4/2014 02:34:23 pm
Dat is heel fijn om te horen Marjorie, dank je wel...
Reply
Leave a Reply. |
JES' BLOGIk schrijf. Archief
January 2019
|